De uitdrukking “dag van de Heer” verwijst vaak naar gebeurtenissen die plaatsvinden aan het eind van de wereldgeschiedenis (Jesaja 7:18-25) en wordt vaak geassocieerd met de uitdrukking “die dag.” Een sleutel tot het begrijpen van deze uitdrukkingen is het feit dat ze altijd een tijdsduur aangeven waarin God persoonlijk ingrijpt in de geschiedenis, direct of indirect, om een specifiek aspect van Zijn plan te volbrengen.

De uitdrukking “de dag van de Heer” wordt negentien keer gebruikt in het Oude Testament (Jesaja 2:12; 13:6, 9; Ezechiël 13:5, 30:3; Joël 1:15, 2:1,11,31; 3:14; Amos 5:18,20; Obadja 15; Sefanja 1:7,14; Zacharia 14:1; Maleachi. 4:5) en vier keer in het Nieuwe Testament (Handelingen 2:20; 2 Tessalonicenzen 2:2; 2 Petrus 3:10). Er wordt ook op gezinspeeld in andere passages (Openbaring 6:17; 16:14).

De passages in het Oude Testament die over de dag van de Heer gaan geven ons vaak een gevoel alsof het elk moment kan gebeuren, van nabijheid en verwachting: “Weeklaag! Want de dag van de HEER is nabij” (Jesaja 13:6); “Nabij is de dag, nabij is de dag van de HEER!” (Ezechiël 30:3); “laat alle inwoners van het land beven van ontzetting: de dag van de HEER komt! Hij is nabij!” (Joël 2:1); “Menigten, menigten in het dal des dorswagens; want de dag des HEEREN is nabij, in het dal des dorswagens.”(Joël 3:14 statenvertaling); “Wees stil voor God, de HEER, de dag van de HEER is nabij!” (Sefanja 1:7). Dit komt doordat de passages in het Oude Testament die verwijzen naar de dag van de Heer vaak spreken van zowel een nabije als een verre vervulling, zoals veel Oudtestamentische profetie doet. Sommige Oudtestamentische passages die verwijzen naar de dag van de Heer beschrijven historische oordelen die op zekere wijze al voltrokken zijn (Jesaja 13:6-22; Ezechiël 30:2-19; Joël 1:15, 3:14; Amos 5:18-20; Sefanja 1:14-18), terwijl andere naar Goddelijke oordelen verwijzen die plaats zullen vinden rond het eind der tijden (Joël 2:30-32; Zacharia 14:1; Maleachi 4:1, 5).

Het Nieuwe Testament noemt het een dag van “toorn,” een dag van “bezoeking”, en de “Grote dag van de Almachtige God” (Openbaring 16:14) en verwijst naar een toekomstige vervulling wanneer Gods toorn uitgestort wordt over ongelovig Israël (Jesaja 22; Jeremia 30:1-17; Joël 1-2; Amos 5; Sefanja 1) en over de ongelovige wereld (Ezechiël 38-39; Zacharia 14). De Schrift geeft aan dat “de dag van de Heer” vlug zal komen, als een dief in de nacht (Sefanja 1:14-15); 2 Tessalonicenzen 2:2), en Christenen moeten daarom elk moment waakzaam en klaar zijn voor de komst van Christus.

Naast een tijd van oordeel, zal het ook een tijd van verlossing zijn wanneer God het restant van Israël zal bevrijden. Daarmee zal Hij Zijn belofte nakomen dat “heel Israël zal worden gered” (Romeinen 11:26), hun zonden zullen worden vergeven en Zijn uitverkoren volk hersteld zal worden in het land dat Hij beloofde aan Abraham (Jesaja 10:27; Jeremia 30:19-31, 40; Micha 4; Zacharia 13). De uiteindelijke uitkomst van de dag van de Heer zal zijn dat “Wie hoogmoedig was, buigt het hoofd, wie trots was, bijt in het stof. Want de dag komt dat alleen de HEER hoog verheven is” (Jesaja 2:17). De uiteindelijke vervulling van de profetieën over de dag van de Heer zal plaatsvinden aan het eind van de wereldgeschiedenis wanneer God, met enorme kracht, het kwaad zal straffen en al Zijn beloften zal vervullen.