We lezen Johannes 9:1-7:

En in het voorbijgaan zag Hij iemand die blind was van de geboorte af. En Zijn discipelen vroegen Hem: Rabbi, wie heeft er gezondigd, hij of zijn ouders, dat hij blind geboren zou worden? Jezus antwoordde: Hij heeft niet gezondigd en zijn ouders ook niet, maar dit is gebeurd, opdat de werken van God in hem geopenbaard zouden worden. Ik moet de werken doen van Hem Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht waarin niemand kan werken. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het Licht der wereld. Nadat Hij dit gezegd had, spuwde Hij op de grond, maakte slijk met het speeksel en streek het slijk op de ogen van de blinde, en Hij zei tegen hem: Ga heen, was u in het badwater Siloam. Hij dan ging weg en waste zich en kwam ziende terug.

Jezus is onderweg en in het voorbijgaan loopt Hij langs een blinde man. De discipelen zien de man en hebben een interessante vraag: Heeft deze man gezondigd, of zijn ouders?

Voor ons een misschien wel onbegrijpelijke vraag, maar in die tijd kwam het wel vaker voor dat kinderen leden onder de zonden van de ouders. Als de ouders leden aan een SOA, dan kon hun kind met een afwijking zoals deze geboren worden.

Dat is in onze tijd ook nog zo, als bijv. de moeder een drugsverslaafde is, heeft dat consequenties voor de ontwikkeling van haar kindje.

Maar in dit geval maakt de Heere Jezus meteen korte metten met de academische vraag. Noch de blinde man, noch zijn ouders hebben gezondigd. Maar Gods werken moeten openbaar worden!

Valt het je trouwens op dat de discipelen wel óver de man spreken, maar niet mėt hem of voor hem ten goede? Hij is voor hen een geval, niet een mens in nood. Maar Jezus ziet hem wel, en neemt aktie.

Want, zo zegt Hij: “Ik moet de werken doen van Hem Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is;”

Hij doet de werken van Zijn Vader. En in deze genezing zien we een verwijzing naar de schepping van de mens, door de Vader.

In Gen. 2:6-7 lezen we: “een damp steeg uit de aarde op en bevochtigde heel de aardbodem- toen vormde de HEERE God de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen.”

Jezus maakt gebruik van dezelfde materie – stof en water – om de blind geboren mens nieuw zicht te geven. Het is zelfs mogelijk om de tekst zo te lezen, dat Jezus letterlijk uit de modder ogen formeerde en deze bij de man in de oogkassen zette.

De scheppingskracht die de Heere Jezus hier liet zien ging niet aan de man voorbij, want hij getuigt in vers 33: ‘Door de eeuwen heen is het niet gehoord dat iemand de ogen van een blindgeborene geopend heeft. Als Deze niet van God was, zou Hij niets kunnen doen.”

De Farizeeën zien niet wat hier gebeurt. Zij zijn ziende blind. Zij spreken alleen maar over de vraag of je op de sabbat mag genezen. God rustte toch op de sabbat? Waarom wacht Jezus niet?

Hoe komt dat? Waarom blijven zij gevangen in hun interpretatie en toepassing van hun Sabbatsregels? Wat blokkeert de ogen van hun hart, de ogen van hun geest, de ogen van hun geloof?

Die vraag kunnen we ook in onze tijd stellen: Waarom zien veel mensen in de schoonheid van de natuur, in de kracht van het leven, en in de liefde van mensen niet God als Schepper? Hoe komt het dat ze Gods werk niet zien maar alles wegredeneren en voortdurend wereldse verklaringen bedenken?

De Farizeeën zitten vast in hun smalle kijk op de dingen. Ze zijn gevangen in hun eigen systeem. Ze hebben bevrijding nodig, maar weten het niet. Ze hebben Jezus nodig, maar zijn overtuigd van hun gelijk en superioriteit. Ze zijn blind, maar ze denken alles te zien. De blindgeborene komt tot geloof. De Farizeeën niet, en ze werpen de genezen man uit de synagoge.

Laten we de laatste verzen lezen van Johannes 9:

Jezus hoorde dat zij hem uit de synagoge geworpen hadden, en toen Hij hem gevonden had, zei Hij tegen hem: Gelooft u in de Zoon van God? Hij antwoordde en zei: Wie is Hij, Heere, zodat ik in Hem kan geloven? En Jezus zei tegen hem: Die u gezien hebt én Die met u spreekt, Die is het. En hij zei: Ik geloof, Heere! En hij aanbad Hem.

Laten wij toch ook met open ogen door onze wereld gaan.

Laten wij wij het oog gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof. (Hebr. 12:2)

En laten wij ook oog hebben voor onze naasten. Naar hen die lichamelijk of in geestelijk opzicht blind zijn. Laten we proberen om hen iets te laten zien, van de liefde van Christus, die ook voor hen de Geneesheer wil zijn.