Dit verhaal komt voor in het evangelie van Marcus en gaat over de genezing van een blinde bedelaar genaamd Bartimeüs, de zoon van Timaeus. Een parallel verslag vermeldt twee blinde mannen (Matteüs 20:30), maar Markus concentreert zich op degene die zijn lezers ongetwijfeld bekend was. Op zijn weg uit Jericho werd Jezus omringd door een enorme menigte, toen Bartimeüs vanaf de kant van de weg naar Hem riep om genezing. De gebeurtenissen die volgen vertellen ons iets diepgaands over Gods aard en werpen licht op het soort geloof en gebed dat God welgevallig is.

Terwijl Jezus langs hem liep, hoorde Bartimeüs wie er langskwam en riep Hem toe: “Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!” (Markus 10:47). Door Jezus de ‘Zoon van David’ te noemen, bevestigde de blinde man zijn geloof dat Jezus de Messias was (zie 2 Samuël 7:14–16). De mensen zeiden tegen Bartimeüs dat hij stil moest zijn, maar hij bleef roepen, nog luider en aanhoudender dan voorheen. Dit is een verder bewijs van zijn geloof. Naast zijn verkondiging van Jezus’ identiteit als de Messias, liet de blinde man zien dat hij geloofde in Jezus’ goedheid voor de armen en behoeftigen. Bartimeüs geloofde dat Jezus niet was zoals de religieuze leiders, die geloofden dat de armoede, blindheid of slechte omstandigheden van een individu het gevolg waren van Gods oordeel. Bartimeüs deed een beroep op Jezus, volgens de openbaring van Gods karakter in de Psalmen – een God die zorgt voor de armen en de gebrokenen van hart (bijv. Psalm 34:6, 18).

Jezus reageerde op de kreten van Bartimeüs door Zijn discipelen opdracht te geven de blinde man bij zich te roepen. De blinde Bartimeüs sprong op en ging naar Jezus toe. Jezus vroeg hem: ‘Wat wil je dat ik voor je doe?’ (Markus 10:51). De bedelaar had om geld of om voedsel kunnen vragen, maar zijn geloof was groter dan dat. Bartimeüs zei: ‘Rabbi, ik wil zien’. De blinde man had een verlangen en hij ging met dat verlangen naar Jezus. Hij ging zijn verzoek niet vooraf met een lijst van goede werken die hij had gedaan, of met enige valse nederigheid; Hij uitte eenvoudigweg zijn verlangen tegenover Jezus, in het vertrouwen dat Jezus zowel bereid als in staat was om het te vervullen. Jezus zei tegen hem: ‘Ga. . . uw geloof heeft u genezen”, en de blinde Bartimëus kon onmiddellijk weer zien en volgde Jezus (vers 52).

Door te zeggen: ‘Uw geloof heeft u gezond gemaakt’, benadrukt Jezus de noodzaak van geloof. De blinde Bartimeüs had het soort geloof dat God behaagt: een oprecht vertrouwen in de Genezer. Jezus liet opnieuw zien dat God “degenen beloont die Hem ernstig zoeken” (Hebreeën 11:6). De blinde Bartimeüs begreep deze waarheid. Hij zocht de Heere ernstig, en zijn daden weerspiegelden het soort geloof dat God welgevallig is.