
“Eens had Jakob soep gekookt, toen Ezau uit het veld kwam en moe was. Toen zei Ezau tegen Jakob: Laat mij toch slurpen van dat rode, dat rode daar, want ik ben moe. Daarom gaf men hem de naam Edom. Toen zei Jakob: Verkoop mij dan eerst je eerstgeboorterecht. Ezau zei: Zie, ik ga toch sterven; wat moet ik dan met het eerstgeboorterecht? Toen zei Jakob: Zweer het mij eerst. En hij zwoer het hem. Zo verkocht hij zijn eerstgeboorterecht aan Jakob. Toen gaf Jakob Ezau brood, met de linzensoep. Hij at, dronk, stond op en ging weg. Zo verachtte Ezau het eerstgeboorterecht.” (Gen. 25:29-34)
Op het eerste gezicht lijkt het erop dat Ezau’s motivatie vermoeidheid en honger was. En het lijkt er op dat Jakob misbruik maakte van de lijdende Ezau. Zoals Ezau zelf zei: ‘Zie, ik ga sterven.’ Het lijkt er op dat Ezau zo uitgeput was dat hij op de rand van instorten stond. Dat Ezau het gevoel had dat hij zou sterven als hij niet onmiddellijk at en dronk. En dat Jakob dus profiteerde van Ezau’s kwetsbare toestand.
Maar als we de tekst zorgvuldig lezen, zit het toch anders.
Hoe moe was Ezau eigenlijk? En wat bedoelde hij toen hij zei dat hij ‘zou sterven’? Het laatste vers van de hierboven geciteerde passage luidt: ‘Hij at en dronk, stond op en ging weg. Zo verwierp Ezau het eerstgeboorterecht.”
Het is hoogst ongebruikelijk dat de Bijbel ons vertelt dat iemand aan het eind van een maaltijd ‘opstond en vertrok’. Daarom moeten we concluderen dat het feit dat Ezau ‘opstond en vertrok’ een sleutelrol speelt in het verhaal. Als het waar is dat Ezau zo uitgeput was dat hij letterlijk op het punt stond te sterven, is het zeer onwaarschijnlijk dat hij na het eten van een warme maaltijd snel zou opstaan en vertrekken. De directheid van de vier werkwoorden – ‘eten, drinken, opstaan en vertrekken’ – houdt in dat hij ging zitten, snel wat warm eten en wat drinken achterover sloeg, en vervolgens weer vertrok. Dat is niet het gedrag van iemand die enkele ogenblikken geleden op het punt stond in te storten. Als Ezau werkelijk zo moe was, is de kans groter dat hij na een warme maaltijd in slaap zou zijn gevallen. Door dit ogenschijnlijk triviale detail, vertelt de Bijbel ons dat zijn verklaring “Zie, ik ga sterven” iets anders betekent.
Het gaat om het geboorterecht en dat had betrekking op het land Israël!
Maar deze erfenis komt pas over vierhonderd jaar. (zie Gen.15:13)
Ezau zei in feite: “Welke waarde heeft het geboorterecht voor mij, aangezien ik voor die tijd zal sterven? Wat verlies ik als ik het verkoop?”
De verklaring van Ezau dat hij “gaat sterven” was niet bedoeld als een verklaring van zijn onmiddellijke toestand op dat moment. In plaats daarvan zei Ezau dat, aangezien hij een sterfelijk menselijk wezen is met een beperkte levensduur, er voor hem geen waarde zit in een langetermijnbelofte van God, een belofte die pas zal worden vervuld lang nadat hijzelf al lang dood en verdwenen is.
Toen Ezau zei: ‘Wat voor nut heeft dit geboorterecht voor mij’, bedoelde hij eenvoudig dat als hij niet genieten kon van de zegeningen van het eerstgeboorterecht, dat hij er geen interesse in had. Ezau gaf alleen om het hier en nu. Hij had geen oog voor zijn nakomelingen, die nog lang zouden leven nadat hij er niet meer was. Als hij zelf geen deel kon uitmaken van de zegen, wilde Ezau er geen deel van uitmaken. De belofte van een grote verbondstoekomst betekende niets voor Ezau.
Laten wij toch nooit als een Ezau zijn, met alleen het oog op “het hier nu” gericht. Wij hebben een nog groter geboorterecht gekregen,
“wij hebben deel aan Christus gekregen, als wij tenminste het beginsel van de vaste grond van het geloof tot het einde toe onwrikbaar vasthouden.” (Hebr. 3:14)